Nieuws

Nieuwsbericht - 26 april 2024

Opslag stuifgevoelige materialen volgens de nieuwe Omgevingswet

De nieuwe Omgevingswet is op 1 januari 2024 in werking getreden. Op dat moment zijn ook de regels voor milieubelastende activiteiten veranderd wat betreft het opslaan van stuifgevoelige goederen. Deze is niet alleen van invloed op de afvalsector, maar ook op andere sectoren zoals havens, metaal, grond-, weg- & waterbouw, en woning- & utiliteitsbouw.

Als onderdeel van de nieuwe Omgevingswet is in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) aangegeven welke activiteiten milieubelastend zijn (MBA’s oftewel milieubelastende activiteiten) en welke algemene regels uit het Bal voor deze activiteiten gelden (zogeheten ‘richtingaanwijzer'). Ook is per activiteit aangegeven in welke gevallen sprake is van een vergunning- of een meldplicht.

Overdekt opslaan van afvalstoffen

In het Bal is de regel opgenomen dat goederen, ingedeeld in stuifklassen S1 t/m S4, met het oog op het beperken van emissies naar de lucht in een gesloten ruimte opgeslagen en gemengd moeten worden (artikel 4.1065). Volgens de oude regels hoefden alleen de goederen in stuifklasse S1 en S3 (stuifgevoelig maar niet bevochtigbaar) in een gesloten ruimte te worden opgeslagen. Vanaf 1 januari 2024 geldt dat ook voor goederen die sterk tot licht stuifgevoelig en bevochtigbaar zijn (S2 en S4). Grond en bodemas vallen bijvoorbeeld onder stuifklasse S4. Alleen de goederen die niet stuifgevoelig zijn (klasse S5, zoals grind, grof puin) mogen nog steeds buiten worden opgeslagen.

Complexe of niet-complexe bedrijven

De regel over de opslag in een gesloten ruimte is echter alleen van toepassing als die regel in de richtingaanwijzer in hoofdstuk 3 van het Bal is aangewezen voor de desbetreffende milieubelastende activiteit. Deze regel is, evenals de andere algemene regels uit afdelingen 3.4 tot en met 3.11 van het Bal, niet van toepassing voor zogenaamde ‘complexe bedrijven’. Dit staat in artikel 3.49 van het Bal.
In Afdeling 3.3 van het Bal zijn de bedrijfstakken genoemd die onder de complexe bedrijven vallen. Deze complexe bedrijven zijn allemaal vergunningplichtig. Onder deze categorie vallen onder andere stortplaatsen en afvalenergiecentrales (AEC’s).

Voor niet-complexe bedrijven geldt per 1 januari 2024 de algemene regel uit artikel 4.1065 onverkort, met een overgangstermijn van twee jaar tot 1 januari 2026. Mogelijk is voor sommige bedrijven sprake van overgangsrecht, maar dat hangt af van de individuele vergunning. Elk bedrijf zal dat voor zijn eigen situatie moeten beoordelen.

Best beschikbare techniek

Voor de vergunningplichtige complexe bedrijven gelden Europese regels die doorwerken in de vergunning. Die regels heten BBT-conclusies (BBT staat voor Best Beschikbare Techniek) en zogenaamde referentiedocumenten, de BREF’s. BBT staat voor de meest doeltreffende methoden die technisch en economisch haalbaar zijn om emissies en andere nadelige gevolgen voor het milieu van een bedrijf te voorkomen. Daarbij wordt gekeken naar wat de laatste stand van de techniek is die zich steeds verder ontwikkelt (‘Best’). Daarnaast wordt ook beoordeeld of de maatregelen voor het bedrijf economisch haalbaar en technisch en praktisch uitvoerbaar zijn (‘Beschikbaar’). De Europese BREF voor op- en overslag staat buitenopslag van stuifgevoelige goederen toe mits voldaan wordt aan een aantal andere eisen uit de BBT-conclusies, zoals bevochtigen en afdekken.

Locatiespecifieke beoordeling nodig

De Vereniging Afvalbedrijven is van mening dat inpandige opslag niet algemeen geldt, behalve voor niet-complexe bedrijven. Per bedrijf zal binnen de ruimte die de BBT-conclusies bieden een locatiespecifieke beoordeling moeten worden gemaakt. De Vereniging Afvalbedrijven gaat in overleg met het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en andere sectoren over de evenwichtigheid en uitvoerbaarheid van de regels.

Onze nieuwsbrief
ontvangen?